Eddy Merckx

Als jongen scheen hij nochtans helemaal niet voorbestemd om de meester van de wielerwereld te worden, zelf niet om renner te worden. Indien hij zijn prille jeugd volledig te Meensel-Kiezegem had doorgebracht, dan zou de kans misschien hebben bestaan. Maar Jenny en Jules Merckx verlieten Meensel-Kiezegem toen Edward — zo staat de wereldkampioen in de bevolkingregisters geboekt — amper een jaar geworden was. Gelukkig kwam het gezin Merckx wel naar Brussel maar toch niet in de echte, benauwde stad. De kruidenierszaak die vader en moeder Merckx dank zij een onverdroten arbeid zouden doen bloeien, bevond zich ( nog steeds) in een residentie wijk te St. Pieters Woluwe, vlak bij het park van Woluwe, waar Eddy toch zou kunnen stoeien in een bijna zo gezonde lucht als deze van het hageland. Na lang aandringen mocht hij van zijn ouders tijdens de vakanties koersen rijden. Het was toen 1961, hij reed in dat jaar 14 koersen en won er een te Lettingen.

In tegenstelling tot de kleine gestalte van andere kampioenen zoals Anquetil en Hinault was Merckx één van de grootste renners in het peleton. Hij was zo sterk en reed vaak zo hard dat zijn bijnaam ‘de Kanibaal’ werd, hij was iemand die altijd alles wou winnen. Zwakke plekken kende hij niet, hij was de snelste tijdrijder, de beste klimmer en kon ook nog vrij goed sprinten. Als hij, een zeldzame keer, met een groepje aan de meet kwam, was hij zeker niet kansloos in de sprint.

Hij werd profrenner op zijn negentiende en behaalde in totaal 525 overwinningen. Reeds in 1964 werd hij wereldkampioen op de weg bij de amateurs. Nauwelijks twee jaar later trok hij als jonge beroepsrenner de aandacht met overwinningen in Milaan-San Remo en de Ronde van Vlaanderen. In 1967 werd hij voor het eerst wereldkampioen op de weg bij de beroepsrenners. Hij kreeg dat jaar de Nationale Trofee voor Sportverdienste. In 1968 won hij o.a. de Ronde van Italië en de wedstrijd Parijs-Roubaix.

In 1969 brak hij door naar de top: hij won drie klassiekers (Milaan-San Remo, Luik-Bastenaken-Luik, de Ronde van Vlaanderen) en was ongenaakbaar in de grote etappewedstrijden. Grote opschudding gaf zijn diskwalificatie in de Ronde van Italië, waarin hij van dopinggebruik werd beschuldigd. Kort daarop won hij met grote voorsprong de Ronde van Frankrijk, waaraan hij voor het eerst deelnam. Ook de drie volgende jaren, en wederom in 1974, won hij de Ronde van Frankrijk.

In 1971 en 1974 werd hij opnieuw wereldkampioen. In 1972 bracht hij het werelduurrecord op zijn naam (49,431 km). Vanaf 1975 viel hij geleidelijk terug. Zijn laatste grote overwinning behaalde hij in 1976 (Milaan-San Remo). In 1978 stopte hij met wielrennen.

Hij was de eerste, en sindsdien enkel geëvenaard door Stephen Roche, die in het zelfde jaar (1974) zegevierde in de Ronde van Frankrijk, de Giro en het wereldkampioenschap. Hij won ook in 1969 de Gele, Groene en Bolletjestrui in de Ronde van Frankrijk.

In de jaren ’50

 

Voor een goed begrip willen we de lezer even de context beschrijven waarin deze tekst moet begrepen worden. Halfweg de jaren vijftig waren de wonden die in de tweede wereldoorlog waren geslagen nog niet geheeld. De verhoudingen tussen Meensel en Kiezegem waren in die periode op zijn zachtst uitgedrukt ‘vertroebeld’.
De lezer kan dan ook het gevoel hebben dat deze tekst nogal Kiezegems gekleurd is. We kozen er alsnog voor deze tekst in zijn originele vorm op te nemen, omdat het juist door die (mogelijke) gekleurdheid, volgens ons, een goed beeld geeft van hoe het er in Meensel-Kiezegem aan toe ging.

Deze tekst is de inleiding van de onuitgegeven licenciaatsverhandeling van Cecile Haugen (Universiteit Luik 1955), getiteld “Bijnamen te Kiezegem” en werd ons ter beschikking gesteld door wijlen Jules Van Eeckhout. Waar nodig hebben wij relevante informatie toegevoegd,we hebben dit steeds als dusdanig vermeld.

 

In het hart van het Hageland, ongeveer halfweg en een weinig ten zuiden van de aslijn Leuven – Diest, ligt de stille gemeente Meensel-Kiezegem. Zoals de naam het aanwijst, hebben we hier te doen met een zogenaamde “dubbele” gemeente. Dergelijke koppelingen komen wel meer voor in oostelijk Brabant, waar de dorpjes klein waren maar talrijk. (Attenrode-Wever, Korbeek-Lo Glabbeek-Zuurbemde, Kersbeek-Miskom Kortrijk-Dutsel)

In deze dubbele gemeenten heeft ieder dorp zijn eigen kerk of kapel en soms ook zijn eigen school. Het gemeentehuis is vanzelfsprekend gemeenschappelijk en het bevindt zich meer dan eens in het open veld tussen de beide agglomeraties van woningen.
Zo is het ook met Meensel-Kiezegem, waar het gemeentehuis en de jongenschool halfweg tussen de twee kerken gelegen zijn.

Tot in 1824, toen Koning Willem ze verenigde, hadden beide dorpen een zelfstandig bestaan en hadden ze weinig of geen contact met elkaar. Ze behoorden wel tot een zelfde meierij (die van Halen), maar Meensel stond onder de jurisdictie van Kapellen en Kiezegem, dialectisch Kiezekom, onder die van Gemp (St.-Joris Winge) (voetnoot 1), en beide waren wel gescheiden heerlijkheden. Ook de geografische ligging droeg er toe bij de betrekkingen tussen de twee dorpen te beperken: de hoge rug van de Mannenberg (91 m) vormt tussen beide een natuurlijke scheiding (Meensel: 72 m; Kiezegem: 75 m).
Na een administratieve vereniging van ongeveer 120 jaar (de periode na de tweede wereldoorlog) is de band nog zeer los: Men kan zelf spreken van onverschilligheid zo niet van antipathie.
Pas is de leerplicht beëindigd – de onenigheid was al op school begonnen -, of de jonge Kiezegemmers trekken zich terug achter hun “wal” terwijl “die van Meensel” een hoge borst gaan opzetten in hun “stad”! Meensel heeft inderdaad meer voeling met de buitenwereld dan Kiezegem en is dus meer geëmancipeerd. Op zijn grondgebied reed en stopte de stoomtram Tienen – Aarschot. Dat bracht leven mee in de buurt van het station.

Te Meensel bevindt zich ook het postkantoortje dat beide dorpen bedient, ook de meisjesschool vinden we terug in Meensel.

Daarbij heeft Meensel een grotere oppervlakte en een grotere bevolking ( Ongeveer 450 inw. Tegen ongeveer 430 te Kiezegem). In de gemeenteraad is het doorgaans de baas en het wist vaak het laken naar zijn kant te trekken.

Het dialect van beide dorpen is verschillend, zodat een man van de streek dadelijk een Kiezegemmer van een Meenselaar onderscheidt. De tongval van Kiezegem is meer verwant met die van Lubbeek en St.-Joris Winge, die van Meensel sluit aan bij die van Kapellen en Glabbeek.
Ook het karakter van beide bevolkingen loopt uiteen: De Meenselaar is eerder schraperig, een “potter” die teruggetrokken leeft op zijn erf; De Kiezegemmer, in zijn eenzaamheid, is hulpvaardig en sociabel, maar hij houdt ook wel van een “pot” maar het is er één vol bier.

Een concretisering van het karakterverschil en de wederzijdse onverschilligheid tussen de twee dorpen vindt men inde huwelijken die worden aangegaan door de Kiezegemse jeugd: zeer zelden heeft men een echtverbintenis tussen een jongen of meisje van het dorp met een partner uit Meensel. (voetnoot 2)

De zeldzame betrekkingen met de naburige grote centra gaan ook verschillende richtingen uit: Kiezegem is afgestemd op Leuven en Meensel op Tienen. In deze beide steden brengen boeren hun produkten naar de markt.

Leed dat men gezamenlijk draagt, brengt gewoonlijk de harten tot elkaar. Na de pijnlijke gebeurtenissen van 1944 had men kunnen verwachten dat er meer verstandhouding tussen beide bevolkingen zou heersen, maar nauwelijks was het land bevrijd en ging men aan het werk voor de oprichting van een monument ter ere van de slachtoffers van de strafexpedities, of de onenigheid trad weer naar voren, en ondanks de tussenkomst van verschillende overheidspersonen, werd er een afzonderlijk gedenkteken gebouwd te Meensel en te Kiezegem.(voetnoot 3)

Laten we nu een poos vertoeven te Kiezegem, dat de historicus wel een en ander interessants biedt en waar de folklorist en natuurminnaar gewis hun gading zullen vinden. De filoloog zal ook graag wat pleisteren “in een dorp met aartsvaderlijk karakter” (voetnoot 4)

Wanneer men langs de noord -, de west – of de zuidkant het dorp nadert, heeft dit van op een afstand het voorkomen van een vesting. De grens wordt bijna overal gevormd door een beek (Slekke – Winge – Nekkerspoelbeek) liggend op het niveau van 50 à 60 m. Daarachter stijgt de bodem zeer snel naar het plateau van het dorp, dat op 70 à 80 m ligt en de Mannenberg (hoogste punt 91 m) tot ruggengraat heeft. Op de kaart van Kiezegem kan men zich goed rekenschap geven van de betrekkelijk steile hellingen, de hoogtelijnen liggen er zeer dicht naast elkaar. Op deze hellingen bemerkt men hier en daar nog bosjes: ze zijn het overblijfsel van meer uitgestrekte bossen die voorheen die voorheen het dorp bedekten (54 bunders in 1686 volgens A. Wouters (voetnoot 5)).

Boven op de Mannenberg, niet ver van de plaats waar zich voor 1914 de wijdbekende windmolen bevond, heeft men een prachtig vergezicht over het mooie Hageland: aan de noord westhoek de Wingevallei met de kerk van St.-Joris Winge, daarachter de donkergroene heuvels van Motbroek en Tielt; aan de noordoostkant de grijze kerk van Molenbeek en bij helder weer de Koepeltoren van Scherpenheuvel (afstand 12 km); in het oosten de hoge, spitse toren van Meensel en Kapellen, en te zuiden de vallei van de Nekkerspoelbeek waarachter de bodem stijgt naar de hoogten van Vossel (Binkom 97 m)(voetnoot 6).

De wijk Boekhout is van het dorp afgesneden door de Nekkerspoelbeek. Ze vormt een gehucht dat op de landkaart als een hiel aan Kiezegem is vastgehecht. Ze is langs alle zijden met beken omringd en is niet minder schilderachtig dan het dorp. Hier ook heeft men steile hellingen die naar de grensbeken dalen en het plateau “Bergveld” is als een platform naar de hoogte van Vossel. Deze is wijk geografisch van Kiezegem gescheiden, ook de inwoners vormen een clan die wel niet precies vijandig staat tegenover het “dorp” maar die toch andere gedachten heeft, een eigen herberg bezit en met de kermis een eigen danstent uitbaat. Wat deze danstent betreft, hieromtrent bestaat wel rivaliteit met de rest van het dorp, maar eens de kermis voorbij, geraakt alles weer in orde (op Boekhout komen we verder terug bij de folklore).

Waar zijn nu de inwoners van Kiezegem gehuisvest en welke wegen doorkruisen het dorp?

1 De weg Meensel – Tielt, met tramspoor (lengte 900 m), voorheen Watermansstraat geheten. Langs deze weg bevindt zich op grondgebied van Kiezegem geen enkel huis. Overigens in het oostelijke gedeelte van het dorp treft men geen woningen aan.

2 De grote betonnen verkeersweg Meensel – St.-Joris Winge, die op het grondgebied van Kiezegem de voortzetting is van de weg Glabbeek – Meensel. Hij loopt over de Mannenberg en trekt door het centrum van het dorp, d.w.z. voorbij de kerk. De jongste maanden werden hierlangs enkele nieuwe huizen gebouw. In totaal zijn er slechts een elftal.

3 De weg gemeentehuis –Winge over de Nekkerspoel (lengte 2 km) Hij is de tegenhanger van de vorige. Het oostelijk gedeelte ervan heet Keelstraat, het westelijke gedeelte is de beruchte Nekkerspoel wijk. Langs deze weg ziet men 20 woningen.

4 De weg Binkom – Tielt (lengte 2,5 km) de belangrijkste omdat men hier de meeste huizen aantreft (54).

Nabij de kerk en over een afstand van 200 m lopen de twee hoofdwegen in elkaar en vormen aldus de kom van het dorp. Hier ziet men het “Hof van Kiezegem”, het lokaal van de boerengilde, het monument aan de oorlogsslachtoffers van 1944, het kerkhof en de kerk. Waar de twee wegen weer uit elkaar gaan, heeft men een driehoekig pleintje: twee jaar geleden stond hier nog de traditionele lindeboom. Onder deze linde vergaderden ’s zondags de inwoners van het dorp om er, na de mis, de bekendmakingen van de veldwachter te beluisteren en te praten over het weer; het werk en de gebeurtenissen van de week.

De historicus die Kiezegem bezoekt, zal onmiddellijk zijn belangstelling laten gaan naar de aloude heerlijkheid van het dorp, waarvan nog het woonhuis en stallen zijn overgebleven. Hij zal verwonderd kijken naar het oude dak en de bouwvallige muren die eens het “home” vormden van de “Rampaerts” en de roemrijke familie “Van der Noot” (voetnoot 7 ). Mausolea zal hij op het kerkhof of in de kerk er naast niet ontdekken, want de Van der Noots hadden hun grafstede in het vroegere klooster der Karmelieten te Brussel (volgens Wouters).

Kijkend naar het naburige tempeltje, zal het hem opvallen dat de torenspits van jongere datum is dan de eigenlijke kerk. Inderdaad, in 1914 liet het Belgisch leger de toren opblazen, omdat hij een herkenningspunt vormde voor de invaller.

Als de historicus dan zoekt naar de Commanderij van de Orde van Malta, het Personaathof zoals men ze noemde (voetnoot 8) zal men hem nog enkel de plaats kunnen aanwijzen waar ze weleer stond, in het ruime domein van de hedendaagse pastorie, die in de atmosfeer van de omgeving het voorkomen heeft van een klein feodaal kasteel, al dagtekent ze van het jaar 1904. Verder in het dorp (op de Nekkerspoel b.v.) zal de geschiedvorser nog enkele lemen huisjes aantreffen, waarover men het heeft in het verslag , opgemaakt door de “wet” van Kiezegem in 1686 (voetnoot 9), waarin wordt verklaard dat in de parochie twee pachthoven (Burg en Hof te Zilverberg) bestonden en 11 “huyzekens” en 9 “huttekens”.
De weelde was toen niet groot, want van de 20 gezinshoofden werden er 18 gesteund door de H. –Geesttafel. Het Hof van de Zilverberg, waarvan men reeds in de 14de eeuw gewaagde, is nu een gewoon pachthoeve. Volgens A. Wauters was het voorheen een “manoir” afhangend van de heerlijkheid van Kiezegem. Op een bepaald ogenblik ging het over aan de Karmelieten van Nethen, die het afstonden aan de Ierse Dominikanen van Leuven (1708). Vandaar de naam Iers pachthof, die wel eens aan dit eigendom werd gegeven. Tijdens de Franse overheersing werd het als zwart goed verkocht aan een inwoner van St.–Joris-winge.
Het Hof van Kiezegem was integendeel tot voor zeventig jaar de grote werkgever van het dorp. Bejaarde lieden weten nog te vertellen dat in de tijd van Burgemeester Vollen ’s morgens zeventien koppels paarden, gespannen voor bierwagens, het domein verlieten. Het merendeel van de bevolking vond nog, zoals in 1686, een broodwinning op de oude Burg. Toen Leopold Vanderkelen de hoeve aankocht, werden de gronden die erbij hoorden, verhuurd aan verschillende inwoners; de huurboer van de pachthoeven had nog alleen enkele hectaren uit te betalen.
Wat biedt Kiezegem de folkorist? Deze zal met genoegen vernemen dat er nog heden een St.-Sebastiaansgilde bestaat. Wel houdt deze vereniging geen regelmatige schuttersfeesten meer, maar jaarlijks worden de leden nog op St.-Sebastiaansdag bijeengeroepen voor een tweedaags banket (de tweede dag zijn de vrouwen ook van de partij!) en om de drie jaar op Sakramentsdag is er een wedstrijd waarop de koning voor een nieuwe termijn wordt aangewezen. Er wordt bij deze gelegenheid een wip opgericht en de nog overblijvende bogen worden van de zolder gehaald. Na afloop van de wedstrijd schenkt de nieuwe koning een ton bier aan de leden of koopt hij een zilveren “breuk” (braak), die aan het rijke snoer – dit snoer heet men ook “breuk” – wordt toegevoegd. De oudste breuken dagtekenen van 1660. Telkenmale de processie uitgaat, wordt de breuk met trots door de koning gedragen. In het lokaal van de gilde hangt het reglement en wordt de vlag geborgen. Het oud-schoolhoofd bewaart nog zorgvuldig het dagboek van het gezelschap dat in 1770 begint en het inschrijven van de leden en de overlijdens er van vermeldt. De tekst van dit “journaal “ is bijzonder interessant.

In 1896 werd in het dorp door de onderwijzer een toneel en zangvereniging opgericht. Het was de bedoeling van het schoolhoofd de regelmatige vechtpartijen te keer te gaan en de burgers in vriendschap een verpozing te bezorgen. Sedert de oorlogsfeiten van 1944 zijn de herhalingen en de zangfeesten stopgezet wegens verdeeldheid onder de bevolking ten gevolgen van de naoorlogse gebeurtenissen. Maar wanneer de oud-leden het hebben over hun heroïsche tijd, schitteren hun blikken en komen de tongen los. Dan wordt er verteld over de avonden van jolijt; over de expedities en de nacht, waarbij ze in de naburige dorpen de vreedzame burgers gingen wakker zingen, tot ergernis van de waakhonden.
De koorvereniging gaf voorheen ook omstreeks kerstmis, een toneelavond, waarop dan natuurlijk ook koren werden uitgevoerd en liederen werden gezongen (zo’n avond duurde 6 à 7 uur!). Nu behoort dit ook tot het verleden en is er van kunstgenot (?) geen spraak meer. Hoogstens is er hier of daar nog een jong meisje dat zich verlustigt in het lezen van een boek uit het Davidsfonds.
De genoegens van de bioscoop zijn de Kiezegemmers om zo te zeggen onbekend. Misschien zijn er enkele jongelui die reeds te Tienen of te Leuven en cinemazaal zijn binnengeslopen, maar voor de rest hebben de overige inwoners nooit de wonderen van het witte doek aanschouwd. De pastoor is eigenlijk de enige intellectueel van het dorp. De onderwijzers wonen naast de gemeenteschool, halfweg Meensel. De dokter en de veearts zijn gevestigd te St.-Joris-Winge. De overige inwoners zijn daarom niet ongeletterd, maar hun arbeid op het veld of op de boerderij laat hun nauwelijks de gelegenheid “De Boer” en het “Parochieblad” te lezen.

Vliebergh beweert in zijn boek over het Hageland, dat aldaar het bijgeloof nog welig tiert. Men kan de vraag stellen, of dit ook het geval is te Kiezegem. Het antwoord luidt zeker bevestigend. Vooral de legende van Boekhout’s veulen maakt nog een diepe indruk op de bevolking. ’s Nachts zal men moeilijk een inwoner over Boekhout doen lopen en waar ook in de duisternis schrikken de lieden elkaar af met te gewagen van het geduchte veulen. Kinderen worden van de zandkuilen op Boekhout weggehouden door hun een ontmoeting met het spook voor te stellen. Wat is er eigenlijk van dit Veulen? In het bos op Boekhout woonde vóór jaren een eenzame “spoën vrek”. Op zekere dag vond men hem opgehangen en nam aan dat zijn ziel in een veulen was verhuisd, dat nu alle nachten briesend ronddraaft op de plaats waar eens zijn woning stond. Zou “spoën vrek” de Hagelandse tegenhanger van Stroms “Hauke Haien” zijn?

(noot van de redactie)

Schon als Kind zeigt der sehr begabte Hauke Haien Interesse an der Deichbaukunst. Er tritt als Knecht in die Dienste des alten Deichgrafen und wird bald zu dessen rechter Hand. Nachdem der alte Deichgraf gestorben ist, heiratet Hauke die Tochter. Dadurch gelingt ihm der gesellschaftliche Aufstieg vom einfachen Knecht zum neuen Deichgrafen, doch das schafft ihm einige Neider. Als er den Bau eines sichereren Deiches durchsetzt, der ein von ihm ersonnenes neuartiges Profil erhalten soll, schlägt ihm aus dem Dorf Konservatismus entgegen. Aberglaube läßt ihn und seinen Schimmel in den Augen der Dorfbevölkerung zu einer unheimlichen Gestalt werden. Zermürbt von der Feindseligkeit, übersieht er einen Schaden am Deich. Die nächste Sturmflut bringt die Katastrophe.

(vertaling door de redactie) Reeds als kind toonde Hauke Haien interesse voor de dijkbouwkunst. Hij treedt in diens als knecht bij de oude dijkbouwer en wordt snel diens rechterhand. Nadat de oude dijkbouwer gestorven is trouwt Hauke Haien met diens dochter, waardoor hij op de maatschappelijke ladder opklimt van gewone knecht tot dijkbouwer, hetgeen toch enige naijver oplevert. Wanneer hij de bouw van een bepaalde dijk aanvatte, met een door hem ontworpen afwijkend profiel, krijgt hij de conservatieve dorpelingen op zijn hals. Bijgeloof laat zijn paard en hemzelf in de ogen van de dorpsbevolking buitenmaatse afmetingen aannemen. Boos omwillen van de vijandigheid die hij ervaart uit het dorp, ziet hij de schade niet aan een bepaalde dijk. De volgende stormvloed wordt een katastrofe voor het dorp.

(einde noot)

De oude Désiré Willems (83 jaar), “réke”, vertelt ons dat zijn oom, “den Bels”, op een nacht laat en ietwat aangeschoten van Binkom kwam en de geest van de “vrek” vloekend uitdaagde. Geen minuut later sprong het veulen op zijn rug en volgde hem op de achterpoten tot bij de eerste huizen van Boekhout. “ Den Bels” was doornat van het angstzweet. Zekere mannen van Binkom beweren dat er alleen het vel van een veulen bestaat of bestond, dat grappenmakers over hun schouder wierpen om de late voorbijgangers op Boekhout bang te maken.

Over het ontstaan van de naam Nekkerspoel (voetnoot 10)kan men moeilijk détails vernemen. Al de dorpelingen evenwel dat in deze wijk vóór vele, vele jaren boze kabouters (of kleine mensen) woonden, die van twisten en van vechten hielden. De huidige bewoners van de Nekkerspoel zouden dit strijdlustige karakter hebben overgeërfd en bij de herbergtwisten waarvan we hoger een woord zegden, zouden ze steeds de vurigste “hanen” geweest zijn. Bijgelovige lieden zullen ook nog beweren, dat ’s nachts de regendroppels niet van de paraplu’s vallen, maar als kristallen aan de baleinen blijven kleven, en Désiré Willems vertelt, dat men bij het graven van een gemeentelijke drinkwaterput op een diepte van 17 meter een baksteen vond. Die moet er gebracht zijn door de Nekkers, beweert hij.

De legende van Spikdoorn is van godsdienstige aard. De herder van het Hof van Kiezegem weidde gewoonlijk zijn kudde niet ver van de plaats “Spikdoorn” genoemd. Op zekere dag vond hij daar een klein Mariabeeld. Hij nam het mee naar huis, maar de volgende dag lag het weer op zijn oude plaats onder de Spikdoorn. Een kapel werd aldaar opgericht en het plaatsje is een bedevaartsoord geworden, waar men de H. Maagd aanroept tege de koorts. Wonderbare genezingen zouden er ook reeds zijn geschied.

Over het karakter van de Kiezegemmer zegden we hoger reeds een woord toen we hem vergeleken met de Meenselaar. Wij vermelden toen zijn jovialiteit en zijn hulpvaardigheid. Verder hadden we het tweemaal over vechtpartijen en twisten. Hoe brengen we dit samen? Zoals elders op het platteland (ook wel in de stad!) zijn vechtpartijen doorgaans het gevolg van dronkenschap, en de lust tot drank zit de Kiezegemmer in het bloed. Men moet ween dat er vanouds op de Burg een brouwerij bestond en deze brouwerij was zeer belangrijk toen R. Vollen de huurder was van het Hof van Kiezegem. Bier werd geleverd aan de talrijke naburige gemeeenten. Het kon moeilijk anders of Kiezegem moest zich zelf eerst bedienen en vertelt ook dat meer dan eens, in een afgelegen straat, een ton van een bierwagen rolde op de plaats waar zich toevallig een paar drinkebroers bevonden. (Burgemeester Vollen keek de zaken niet zo scherp na!). Dat er dan feest was in de naburige wijk, dient nauwelijks gezegd te worden. Bij de schutterfeesten en op de vergaderingen van de koorvereniging was het drinken ook aan de orden en wanneer op een bepaald ogenblik het bier van R. Vollen niet meer zo lekker was, begaf men zich aan het drinken van jenever. Een oud-herbergier beweert dat men toen meer jenever dronk dan bier ( een vaatje van 17 liter op één zondag!). Nu is de brouwerij verdwenen, de St.-Sebastiaansgilde vergadert nog slechts eens per jaar, de koorvereniging is zieltogend…. En de Kiezegemmer drinkt niet meer als weleer. Er bestaan heden in het dorp nog drie cafés: één op Boekhout en twee in de Tieltstraat.

Hoe en waar brengt de Kiezegemmer dan de zondag door? Een praatje met de buurman, een wandeling door de akkers, een fietstochtje (voor de jongeren) naar een naburig dorp waar het kermis is of waar een wielerwedstrijd wordt georganiseerd, het kijken naar de duiven, het knutselen in huis of op de boerderij. Met de kermis, de week van 29 juni, worden evenwel de oude gewoonten terdege opgehaald en wordt er gedronken in de danstenten. Volk of geen volk, de vaten moeten leeg! Het dansen is eerder bijzaak, al speelt het orgel een week lang.

We zegden reeds dat sedert 1890 het Hof van Kiezegem een gewone pachthoeve is geworden en dat de goederen aan verschillende inwoners werd verhuurd. Bijna elke inwoner heeft zijn eigen boerderijtje en zeldzaam zijn diegenen die in de stad een broodwinning gaan zoeken (voetnoot 11).

Zal dit alles zo blijven? Zal Kiezegem zijn “aartsvaderlijk” karakter nog lang bewaren? Men kan het betwijfelen! Sedert enkele maande rijden dagelijks een vijftal autobussen door het dorp, die de inwoners in een paar minuten naar St.-Joris-Winge brengen en in een half uur naar Tienen. Reeds maakt de jeugd van deze gelegenheid gebruik om talrijker in de stad naar school te gaan. De steedse, moderne geest zal weldra het dorp overrompelen en de Kiezegemmer zal ook zijn deel willen van de hedendaagse genoegens en het geagiteerde bestaan van de huidige maatschappij willen kennen. Dit is echter toekomst. Kiezegem is en blijft voorlopig nog het kalme dorp waar de bewoners hun eenvoudig leven en geregeld leven leiden, een beetje wantrouwig tegenover elke uiting van modernisme. Ieder voelt zich als een deel van het geheel, als een lid van een zelfde familie, van een kleine wereld op zich. Denken we aan “De Republiek Oelegem” van Cyriel Buysse!

Voetnoten

noot 1:

C’est Gempe et non pas Winghe qui constituait le noyau de la paroisse. L’église était à Winghe, il est vrai, mais l’échevinage, dont le ressort s’étendait aussi sur Kieseghem, siogait à Gempe, où l’on voyait un moulin, un certain nombre d’habitations et le couvent de l’Ile-Duc. C’était là aussi, au milieu des étangs, que se dressait la potence le la roue. Ces emblèmes terribles du droit de haute justice, droit appartenant alors aux ducs de Brabant.

(terug naar de tekst)

noot 2:

Op 74 gezinnen zijn er :

  • 10 waar een Kiezegemmer in de echt trad met een Kiezegemse.
  • 13 waar een Kiezegemmer(se) in de echt trad met een Tieltenaar (of Tieltse)
  • 11 waar een Kiezegemmer(se) in de echt trad met een Wingenaar (of Wingse)
  • 8 waar een Kiezegemmer(se) in de echt trad met een Binkommenaar ( of Binkomse)
  • 8 waar een Kiezegemmer(se) in de echt trad met een inwoner van Molenbeek-Wersbeek.
  • 3 waar een Kiezegemmer(se) in de echt trad met een Glabbekenaar (of Glabeekse)
  • 17 waar een Kiezegemmer(se) in de echt trad met inwoners uit een meer vrewijderde gemeente.
  • 2 waar een Kiezegemmer in de echt trad met een Meenselse.

(terug naar de tekst)

noot 3:

De oorlogsfeiten waaraan we hier herinneren zijn de volgende. De laatse juliezondag van 1944 trok de zwarte brigademan M., uit het Hof van Kiezegem, naar de kermis in Attenrode. Aan de grens van de gemeente ontmoette hij drie vreemde verzetslieden. Het kwam tot een woordenwisseling en een schietpartij waarbij M. het leven verloor. Op 1 en 11 augustus had men dan de strafexpedities van de Zware Brigade. De eerste maal werden vier burgers neergeschoten, de tweede maal werd het dorp omsingeld en werden al de weerbare mannen, ook sommige vrouwen, naar de jongensschool geleid, alwaar onder het toezicht van twee vermomden, een schifting gebeurde. Honderd en vier inwoners werden gevankelijk naar Leuven, Sint-Gillis en Duitsland overgebracht. Vier en dertig van deze gevangenen ontsnapten (de enen uit de spooktrein, de anderen uit de gevangenis te Leuven). Zeven inwoners keerden in mei ’45 –uitgemergeld – naar hun haardstede terug en de overige drieënzestig stierven de marteldood in de folterkampen van Neuengamme, Schützenhof, Meppen…. In de geschiedenis van de bezetting vormden deze gebeurtenissen één der somberste bladzijden.

(terug naar de tekst)

noot 4:

E. Vliebergh: “Het Hageland” blz. 36:

“In ’t Hageland meer dan elders behield de aard van het volk een aartsvaderlijk karakter en een factor die daartoe grotelijks bijdroeg was wel het gebrek aan gemeenschapswezen”

(terug naar de tekst)

noot 5:

Ook elders was het Hageland vroeger zeer bebost. Veel namen va dorpen en gehuchten herinneren er ons aan: Rode, Gelrode, Nieuwroden, Rijnroden, Waanrode, Sint-Pieters-Rode, Attenrode, enz. allemaal terugslaand op rooien (ontginnen) (Vliebergh).

Te Kiezegem hebben we ook het toponiem Boekhout (beukenbos) dat sprekend is.

(terug naar de tekst)

noot 6:

Na Pellenberg bij Leuven, het hoogste punt van het Hageland.

(terug naar de tekst)

noot 7:

In de 14de eeuw was de heerlijkheid toevertrouwd aan een vazal van de Brabantse hertogen, met name Rampeart. De opvolgers van deze waren Hendrik R. en Jan R. (1374), Iwein R. , Iwein R. II (1416), Mathias R. (1417), Iwein III (1443), Iwein IV (1459 –1489); Katharina R. (1497). Deze Katharina R. huwde met Adriaan Van der Noot, uit de welbekende Brusselse familie. De opvolgers wan Adriaan Van der Noot II (1524), Cornelius (1569), Adriaan III (1584), Katharina (1599), Jaak (ridder in 1610, bijna voortdurend lid van de Brusselse magistratuur, 1588- 1634), Leonardus (meermaals burgemeester of schepen van Brussel (1634-1674) werd baron van Kiezegem (1675) door de Spaanse Koning Karel II) had een merkwaardig proces met de pastoor over het prioriteitsrecht bij de wijwaterbesproeiing,(1685), Rase-Leonard (schepen van Brussel 1663 –1664 en 1700-1706, infanterie kapitein onder de Prins van Oranje (1673 –1674), Leonard-Mathias, (kapitein in het Spaans leger, generaal-majoor in dienst voor Oostenrijk, kamer- en raadsheer van Karel VI en Maria-Theresia, gedeputeerde van de Brabantse Staten, stierf in 1753 op 84 jarige leeftijd. In 1889 werd het domein aangekocht door Leopold Vander Kelen, burgemeester van Leuven. Op dat ogenblik was de huurder ervan R. Vollen, burgemeester van Meensel-Kiezegem.

De oorspronkelijke heerlijkheid van de Rampaerts was niet belangrijk. Ze bestond uit een woonhuis, een boomgaard en twee vijvers gelegen tussen de kerk en de commanderij en verder nog een elftal bunders bossen en weilanden. Onder Leonardus Van der Noot (1675) nam ze uitbreiding en omvatte ze ongeveer 100 bunders. Toen Rase-Leonard in 1695 de hoeve met bijhorigheden te huur gaf aan Jean L’Espagne van Betekom behield hij in het woonhuis alleen een bovenkamer (A. Wouters. –Géographie et Histoire des communes Belges” blz 39). L’Espagne moest dan ieder jaar de baron en de barones herbergen op een wijze die overeenkwam met hun waardigheid. Toen R. Vollen de pachthoeve in huur had, deed alleen een vijver nog denken aan de feodale burg van de Rampearts en de Van der Noots (uitA. Wauters’ werk).

(terug naar de tekst)

noot 8:

Toen men in het dorp een huis van de Orde van Malta stichtte, schonk men hieraan het patronaat en de tienden van het dorp. Na het vertrek van de laatste commandeur, was het deze van Chantraine (Huppaye nabij Geldenaken) die de collatie van de kerk verkreeg. In 1773, bij een verdeling der inkomsten van deze belangrijke “Commanderij” , ging de collatie van Kiezegem over aan de Commanderij van Tienen. Het personaathof brandde af in 1603.

Over de Ridders van Malta schrijft J.B. Nijs op blz. 203 van zijn “Récits Historiques de Tirlemont” (Bruxelles, Vroment, 1900) het volgende. “Les chrétiens fondèrent à Jérusalem un Hôpital où l’on put soigner les malades dont la santé avait souffert par le voyage. Les religieux qui s’y consacraient à leur service reçurent le nom de Frères hospitaliers de Sain-Jean de Jérusalem. Ils durent se retirer successivement dans l’île de Chypre en dans celle de Rhodes. Ils y constituèrent un ordre à la fois religieux et militaire.

En 1530 Charles Quint voulut reconnaître leur mérite et leur donna l’île de Malte. Sous le titre de Chevalier de Malte ils formèrent un petit état indépendant et leur ordre grandit glorieusement et se développa au point qu’il eut des chefs et de représentants dans tous les pays chrétiens. Le grand-maître résidait dans l’île. C’était de là qu’il étendait au loin son pouvoir, par l’intermédiaire des prieurs, des baillis et des commandeurs.

Lorsque le général Bonaparte en 1798 s’empara de l’île de Malte. Il mit en fin à l’existence politique de l’ordre. Par les nombreux succès de ses armes, par la haute noblesse d’une foule de ses chevaliers, par ses trésors incalculables, l’ordre de Malte avait joué pendant sept cents ans un rôle éclatant en glorieux »

(terug naar de tekst)

noot 9:

Getrokken uit het kerkelijk archief van Kiezegem.

(terug naar de tekst)

noot 10:

Het toponiem Nekkerspoel (nekker = kwaadaardige geest) vinden we ook elders, b.v. te Mechelen.

(terug naar de tekst)

noot 11:

Er zijn op dit ogenblik vier pachthoeven met dienstpersoneel te twee of meer paarden. Daarnaast zijn er 22 boerderijtjes met één paard. Deze 26 begunstigden beploegen het land van de buren die geen “gespan” bezitten mits tegenprestaties bij de arbeid op het eigen veld (in de oogstijd).

Onderwijs

Uitzonderlijk waren de vooruitstrevende “Gemengde Gemeentelijke Scholen” waar de beiden geslachten school mochten lopen.

Voor Meensel-Kiezegem gold de regel: Jongens in de jongensschool behorend tot het complex van het gemeentehuis. De meisjes moesten naar school in de Vrije Lagere Meisjesschool te Meensel. De rubriek ‘onderwijs’ wordt ten gepaste tijd verder uitgediept.

(Bron: Guy Hendrickx)

Situatieschets

Geografisch ligt de deelgemeente in hartje Hageland als uitloper van het testgebied Zuider-Kempen.
Grensomschrijving formuleren we als volgt:

  • noordelijk ligt O.L.Vr Tielt,
  • noord -oostelijk ligt Molenbeek
  • oostelijk ligt Wersbeek en Kapellen
  • zuid -oostelijk ligt Glabbeek -zuidelijk ligt Attenrode
  • zuid -westelijk ligt Binkom
  • westelijk ligt St Joris Winge
Sociaal-economisch kunnen we Meensel-Kiezegem omschrijven als een plattelandsgemeente met woonfunctie. Aan de hand van een situering zien we dat ons dorp omsloten ligt met drukke verkeerswegen richting Hagelandse steden:

ten Noord-Oosten de weg Leuven – Diest
ten Zuid-Oosten de weg Diest – Tienen

  • ten Zuid-Westen de verbindingsweg Aarschot – Tienen.

Meensel-Kiezegem mag terecht het hartje van het Hageland genoemd worden.

Er was een tijd… dat de voornaamste verbindingsmogelijkheid met de buitenwereld de buurtspoorweg was. Men sprak toen over de lijn Aarschot -Tienen met stoomtram: hoofdzakelijk een goederenvervoerlijn. Ten tijde dat de Belgische Buurtspoorwegen de autobuslijnen hebben ingeschakeld is ook de buurtspoorlijn Aarschot -Tienen opgebroken. Vandaag doorkruist de Lijn ons dorp met vooral facultatieve haltes. Hieruit besluiten we dat de gemeente een slecht ontsloten slaapdorp is. Het merendeel van de werknemers en forenzen maakt gebruik van persoonlijke vervoermiddelen.